Skip to main content

Delegatie Aponno, de eerste stappen naar een overkomst

Volgend jaar, 2021, is het 70 jaar geleden dat 12.500 Molukkers – grotendeels ex-KNIL militairen en hun gezinnen – in 12 transporten naar Nederland kwamen. Dat was in maart, maar de eerste stappen naar die overkomst werden eigenlijk al in december 1950 gezet. Tijdens een rechtszaak bedong de delegatie onder leiding van sergeant majoor Aponno, dat de Nederlandse staat Molukkers niet mocht laten afvloeien op gebied dat onder de controle stond van de Republiek Indonesië. Recent las ik het vonnis van 21 december 1950 weer eens. Daar stonden interessante dingen in. Maar waarom spande de delegatie Aponno een rechtszaak aan en waarom was dat achteraf gezien de eerste stap naar de overkomst?  

Op 26 juni 1950 was het KNIL officieel opgeheven. Alle KNIL militairen die op dat moment nog niet waren gedemobiliseerd, dat waren in ieder geval nog een kleine 4.000 Molukse mannen in dienst van het KNIL, kregen tijdelijk de status van Koninklijke Landmacht (KL). Dat was de enige manier om ze onder Nederlands gezag te houden. Een mes dat aan twee kanten sneed: ze moesten opdrachten blijven opvolgen en tegenover de Indonesische overheid bleef Nederland ook verantwoordelijk voor ze.  
 

Maar waarom spande de delegatie Aponno een rechtszaak aan en waarom was dat achteraf gezien de eerste stap naar de overkomst? 

Het recht van een KNIL militair was afvloeiing op plaats van herkomst of van keuze. Voor veel van de Molukse KNIL mannen was dat na de RMS proclamatie de Molukken geworden. Voor de Indonesische en Nederlandse overheid was die plaats onacceptabel omdat zij de RMS als een opstand beschouwden. Het wantrouwen naar de Nederlandse overheid onder de Molukse KNIL militairen groeide. Men was er niet zeker van de Nederland hen niet zou dwingen om ter plekke, dus op grondgebied van de Republiek Indonesië, af te vloeien.  

Delegatie Aponno naar Nederland
Om daar een stokje voor te steken werd in augustus een delegatie naar Nederland gestuurd om rechtstreeks met de Nederlandse overheid te spreken. Deze delegatie onder leiding van sergeant majoor F.A. Aponno bestond verder uit dominee A.Z. Sahetapy, korporaal Ch.P. Tauran, sergeant J. Siauta en de sergeant majoor J. Kapel. In Nederland werden ze ontvangen door de koningin, door politici en door de organisatie ‘Door de Eeuwen Trouw’ (DDET). DDET zorgde ook voor juridische ondersteuning.  
 
In eerste instantie probeerde Aponno en zijn delegatie de Nederlandse staat begin december 1950 via een vordering te dwingen om de Molukse ex-KNIL militairen die op Java waren ondergebracht over te laten brengen naar Ceram. Dit was een van de vrije gebieden in de Zuid Molukken – bedoeld werd dus onder de RMS –  of naar Nieuw Guinea. In het vonnis las ik dat dat Aponno de Nederlandse regering op 4 december beval om op 7 december aan te geven waar ze de Molukse militairen heen bracht. De Nederlandse reactie was om niet in te gaan op de eis, maar Aponno en de zijnen het bevel te geven terug te gaan naar Indonesië. Bovendien kregen zij daarna ook geen rijstmaaltijden meer op de Frederikskazerne waar zij schijnbaar verbleven. 
 

De rechter stelde de delegatie Aponno op 21 december 1950 in zijn gelijk en vonniste dat de Nederlandse staat de Moluks ex-KNIL militairen zonder hun toestemming niet mocht laten afvloeien op door de Republiek Indonesië beheerst gebied. 

Deze Nederlandse non-reactie kon alleen maar worden beantwoord met een kort geding, anders zou Nederland de militairen alsnog op Java op straat kunnen zetten. In het geding eiste de delegatie Aponno niet meer waarheen de ex-KNIL militairen moesten worden afgevloeid, maar definieerde ze waar men niet gedemobiliseerd wilde worden. Dat was dus al het gebied dat door de Republiek Indonesië werd beheerst. Daar immers zouden de ex-KNIL militairen en hun gezinnen ‘gevaar voor leven en vrijheid’ lopen. Met die eis viel eigenlijk heel Indonesië af voor demobilisatie, ook de Zuidoost Molukken die eerder nog wel in beeld waren. Maar ook Ceram – in het hypothetische geval dat Nederland de ex-KNIL militairen daarheen zou willen brengen- verviel als demobilisatie plek omdat een groot deel van het eiland al weer in handen van Indonesië was. 

De rechter stelde de delegatie Aponno op 21 december 1950 in zijn gelijk en vonniste dat de Nederlandse staat de Moluks ex-KNIL militairen zonder hun toestemming niet mocht laten afvloeien op door de Republiek Indonesië beheerst gebied. Het vonnis werd in hoger beroep en in cassatie bevestigd. Door dat vonnis werd de Nederlandse overheid slechts gedeeltelijk afhankelijk van de wensen van de Molukse ex-KNIL militairen. Zij konden alleen op Indonesisch gebied kunnen worden gedemobiliseerd met toestemming. Maar daar buiten? Daar hoefde schijnbaar geen toestemming voor te zijn. We weten nu dat dat Nederland werd en dat daar een spel van al of niet echte keuzes aan vooraf ging. Een spel waarin overigens ook de delegatie Aponno een rol speelde. Maar dat is iets voor later.  

Bij herlezing van het vonnis viel nog iets anders op. Er lijkt een soort vooraankondiging van ontslag bij aankomst in te staan. Niet aangezegd door de Nederlandse Staat, maar geformuleerd door de advocaat van de delegatie Aponno. Deze lijkt van mening te zijn dat de rechter uitspraak moet kunnen doen omdat de situatie van de ex-KNIL militairen urgent is: “doordat hier dreigende inbreuken zijn zowel op het leven althans op de vrijheid van de ongewapende oud-KNIL militairen, die burgers zijn vanaf het ogenblik, dat zij in de plaats van afvloeiing aan land zijn gezet”. Dat klonk niet goed, want wie definieerde uiteindelijk de ‘plaats van afvloeiing’?